"Hány órakor kezdődik a tánc az öltözött férfiakkal?" (Hongaars voor: hoe laat begint het dansen met de verklede mannen?) en "Gari langu liko bondeni, una jua mtu aliye na lora la kukokota?" (Swahili voor: mijn auto ligt in het ravijn, kent u iemand met een takelwagen?) Maar het is niet alleen het Engels/Amerikaans in de Amsterdamse horeca dat soms irriteert, het is ook het toontje. Ik zat laatst met een collega in zo'n iets te dure hippe tent. Een Instagram-tiepje met een iPhone beende op ons tafeltje af, ging amicaal door de knieën en riep iets te hard: "Are you guys ready to order?" Nu is dat misschien ergens in een diner in Tulsa, Oklahoma usance, maar in mijn eigen stad wens ik niet aangesproken te worden met "you guys". Het serviceniveau van de Maastrichtse horeca is dermate hoog dat een stage aldaar voor studenten van het ROC of de Hoge Hotelschool bijna verplicht is. Het is overigens een misverstand dat je er wordt bediend door knipmessend, nederig personeel. Ze zijn voorkomend en correct, maar wel met een bepaalde flair. In een van mijn favoriete etablissementen, Café Sjiek, kun je niet reserveren.
Als je daar binnenkomt in het altijd volle lokaal word je verwelkomd met (het zangerige dialect moet je er even bij denken): "Goejenavond! Jullie willen eten? Ga gezellig aan de bar zitten en drink een heerlijk wijntje, en nog ene, en nog ene. En voilá, voor je het weet heb je een tafeltje!" Dat is wel wat anders dan het bestraffende "Je hebt niet gereserveerd? Nee, dan gaat het echt niet lukken!" dat je te horen krijgt als je het in je hoofd haalt om spontaan binnen te lopen in een Amsterdamse tent die om onduidelijke redenen plotseling the place to be is geworden.
Omdat bij ons thuis de badkamer gedurende een hele week verbouwd zou worden, moest ik op zoek naar alternatieve douche-locaties. Het aanbod van de buurvrouw bij haar te badderen was zeer gastvrij, maar na enig nadenken besloot ik tot een andere oplossing. In plaats van twee meter (in badjas en slippers) naar de andere kant van het portaal te flipfloppen en misschien in een Dick Maas-scène verzeild te raken, had ik nu dus een geldig alibi om 200 kilometer zuidwaarts te rijden en een week in Maastricht te bivakkeren in het comfortabele huis van mijn zwager en schoonzus. Daar heb ik mijn eigen jongenskamertje met douche, wc en uitzicht over de glooiende heuvels van Zuid-Limburg. Als een echte writer in residence kan ik er bovendien ongestoord werken aan mijn eerste boek. En, zo was het plan, na gedane woordarbeid op mijn fiets afdalen naar het gezellige centrum om mijn dorst te lessen. Ik hoor jullie nu denken: "Hallo Mulder, je weet toch dat er het een en ander aan de hand is buiten?" Jazeker, maar er was op de dag dat ik zuidwaarts reed enige hoop dat de horeca, onder een ingewikkeld nieuw protocol weliswaar, voorzichtig zou kunnen opstarten. Bovendien dacht ik in een typisch voorbeeld van naïef wensdenken dat er in het bourgondische Maastricht wel sluipweggetjes waren naar Jan Steen-kelders waar heimelijk hele varkens aan het spit geroosterd werden en rijkelijk kruiken rode wijn werden uitgeschonken.
Maar ik kwam wat dat betreft van een koude Hendrick Avercamp-kermis thuis. Het was allemaal nog deprimerender dan bij ons in Amsterdam. Er kwam een oud begrip naar boven drijven: de tantaluskwelling. Hier was ik dan, in die prachtige oude Romeinse stad, waar normaal 's middags om half een al de eerste crémants voorzichtig aan de lippen worden gezet, de terrassen op het Vrijthof en Onze Lieve Vrouwe plein altijd afgeladen zijn en je in elk willekeurig café met alle egards wordt behandeld. Maar alles wat ik zag waren opgestapelde stoelen en gesloten restaurants en cafés.
Nog schrijnender vond ik de pogingen van sommige uitbaters die, met de moed der wanhoop, een uitgifteloket hadden geïmproviseerd voor het afhalen van maaltijden.
Ook de losse A4-velletjes met daarop letters die tezamen de mededeling "Take Away" scrabbelden (twee keer woordwaarde) grepen mij naar de strot.
Ronduit morbide waren de stoepborden met opschriften die als zwarte grafstenen overal in het straatbeeld stonden. Tot overmaat van ramp begon het, heel Reviaans, te regenen.
De in krijt gekalkte epitafen begonnen door te lopen. Er zat niets anders op dan weer omhoog te fietsen naar mijn jongenskamertje, een stevige fles rode wijn open te trekken, dit verslag op te schrijven en het in de inmiddels lege fles te proppen. Morgen gooi ik dit bericht vanaf de Sint Servaas brug in de rivier.
Groeten uit Mosa Trajectum,
Martinus Maximus
------------------------------------------------------------------------------------
© 2020 Martin Mulder
Eindredactie Emilia van Heuven
Comments
Post a Comment