Met enige regelmaat komt mijn goede vriend Bert Evers over uit Curaçao. Meestal is hij dan een dag of tien in Amsterdam voor familiebezoek en wat zakelijke afspraken. We proberen dan altijd, ondanks zijn drukke schema, af te spreken en bij te praten. Bert is al decennialang een succesvol horeca-ondernemer op de Antillen. Hij is financieel comfortabel (een uitdrukking die mij door de taalpolitie op een waarschuwing komt te staan) maar valt zeker niet in de categorie horekaffers & andere patjepeeërs. Begin 2020, corona was nog gewoon een Mexicaans biertje, zaten we in een eetcafé in de Jordaan. Tijdens dit als vanouds gezellige samenzijn zegt hij plotseling:
'Mulder, ik heb een voorstel!' Ik kijk hem verwachtingsvol aan.
'Luister, we kennen elkaar nu ruim dertig jaar. Jij hebt inmiddels veel van mijn avonturen gehoord. En toen ik jouw parttime geluidsman was hebben we samen ook het nodige beleefd.
Bert (met hengel) tijdens de WK 1994 met reporter Jan Roelfs en Lothar Matthäus |
Je bent goed bekend met mijn twaalf ambachten en dertien ongelukken, mijn successen en zeperds op velerlei gebied. En je komt net als ik uit Amsterdam-West. Ik kan, als ik op dreef ben, een aardig verhaal vertellen. Maar ik ben behoorlijk dyslectisch. Jij kunt schrijven. Wat zou je ervan vinden om ghostwriter van mijn levensverhaal te worden?'
Hier moest ik even over nadenken. Namelijk drie seconden. 'Bert, dat gaan we doen!'
Er volgden ruim vijftien sessies waarbij Bert, als het ware op de sofa bij psychoanalyticus dr. Mulder, zijn levensverhaal vertelde. Ik dacht dat ik bekend was met een groot gedeelte van zijn repertoire, zeg maar The Best of Bertje. Maar er was nog meer, heel veel meer...
Hoewel het boek in eerste instantie in eigen beheer en in een kleine oplage zal worden uitgebracht, zitten er toch elementen in die mogelijk ook interessant en amusant zijn voor mensen die Bert niet kennen. Hij is weliswaar geen BN-er, maar wel degelijk een BA-er, een Bekende Amsterdammer slash Bekende Antilliaan. Als een soort Forrest Gump stond hij in de jaren zeventig en tachtig zij aan zij met artiesten, profvoetballers en figuren uit het Amsterdamse milieu, zoals dat zo mooi eufemistisch heet. De werktitel van het boek is voorlopig Van Oud-West naar de West. Als sneak preview hieronder een fragment. Het speelt zich eind jaren zestig af. Bert is van de LTS op de Postjesweg getrapt ('toen een vergaarbak van tuig en boefjes, nu een schoolvoorbeeld van de Amsterdamse School').
'Met hun officiële vergunning op zak lieten eigenaren Eddie en Ko een 40-voet container uit Engeland komen, volgestouwd met automaten. Een stuk of negentig Full House machines. Daar kwam geen geld uit, die werkten met een teller. Zo'n telwerk was verplicht om te voldoen aan de kansspelwetgeving. Het waren dan volgens de wet zogenaamd amusementsmachines.
Maar in de praktijk ging dat natuurlijk anders. Als je een bepaald aantal punten had behaald liep je naar de uitbater en werd je alsnog handje contantje uitbetaald. Honderd punten was bijvoorbeeld 25 gulden cash. Dat was uiteraard illegaal. Een klassiek voorbeeld van halfslachtig beleid van de Gemeente Amsterdam, waar ze op het Stadhuis patent op hebben. Enfin, elk café wilde zo'n ding, het was uitdelen geblazen. Ik was in loondienst en verdiende geen spectaculair salaris. Ik schat zo'n honderd gulden in de week. Maar kreeg wel te maken met bakken geld, letterlijk. Er kwam nu elke maand een gestage stroom automaten binnen in containers. Op de kleine werkplaats in de Reguliersdwarsstraat werden de tellers ingebouwd. Maar wij zochten meteen de grenzen op en leverden ook cash uitbetalers. Dus kasten waarbij het geld na het winnen van de jackpot rinkelend naar buiten kwam rollen. Van het begin af aan was het een gigantisch succes, echt wat je noemt een bonanza. Elke dag reed ik eropuit om vier, vijf automaten te plaatsen. De zaken gingen zeer voorspoedig, we verhuisden naar een groter pand aan de Amsteldijk. Wij hadden een vertegenwoordiger in dienst, mijnheer Jaap. Die ging de cafés langs. Er werd dan met de uitbater een fiftyfifty contractje gemaakt waarin ook stond dat wij het onderhoud verzorgden. Zodra zo'n contract rond was werd ik ingeschakeld en ging ik met een aanhangertje, waarop een automaat, naar de desbetreffende kroeg om het ding te installeren. Elke maand kwamen er tegen de honderd adressen bij. De aanschaf van zo'n machine in Engeland was ongeveer drie en een half duizend gulden. Dat werd in een paar weken terugverdiend. Ik deed de storingen. Wij hadden, naast Amsterdam, ook automaten uitstaan in Haarlem, Velsen, IJmuiden etcetera. Eddie en Ko hadden het administratief niet helemaal onder controle. Op een gegeven moment waren ze het overzicht kwijt, ze wisten niet meer waar al die kasten stonden. Ik ging bijvoorbeeld met een bestelwagentje op pad met zes automaten. Ik maakte netjes een werkbriefje: één kast in Café De Tramhalte te Velsen, twee stuks in Café Pleinzicht in Beverwijk, eentje in snackbar De Gouden Frikandel in Haarlem enzovoorts. Dat overzicht gaf ik aan de heren op kantoor. Maar blijkbaar raakte daar wel 's wat weg. Dan was het vaak de volgende scène:
Café 't Hoekje had op het antwoordapparaat melding gemaakt van een storing.
"Bert, waar is dat in godsnaam?"
"Nou, dat moet Overveen zijn, daar heb ik twee weken geleden nog een kast neergezet!"
Ik erheen. Nou, je moet je voorstellen Mulder, zo'n ding is anderhalve meter hoog. Je hebt de inworpgleuven met daarachter twee pijpen waar het geld ingaat, één voor de guldens links en één voor de rijksdaalders rechts. Onderin staan twee bakken om het geld op te vangen. Daaraan zitten koperen ringen om ze eruit te trekken. Dat lukte dus niet daar bij 't Hoekje. De bakken zaten muurvast. Ik had een koevoetje nodig om ze los te wrikken. Als je dan pech had stroomden de pijpen leeg en rolden de munten over de vloer. Die automaat was namelijk niet stuk, het systeem zat van boven tot beneden volledig verstopt met cash. Vaak waren de pijpen geblokkeerd. Ik had speciaal voor dat doel een rubberen hamertje. Eerst dus de bakken loswrikken en het geld overkiepen in een plastic emmer. Dan met de hamer een paar welgemikte tikken links en rechts op de verstopte pijpen en dan stroomde er alsnog nog een kleine 150 gulden naar beneden. En de muntproever checken, die zat ook klem. Was dus geen storing, de automaat barstte gewoon uit zijn voegen van het geld. De opbrengst werd geteld met een munttelmachine. Als zo'n kast vol zat had je voor vier rooitjes guldens en rijksdaalders. En dat is niet te tillen. Ik had een leren loodgieterskoffer, die werd volgeplempt met geld. In de hoogtijdagen had ik zelfs twee van die tassen en dan kwam ik aan het einde van de dag terug met soms wel 15 duizend guldens en rijksdaalders cash. Niet te tillen. Ik moest ze op een steekwagen zetten en naar binnen rijden. Je had er adressen bij waar zomaar per week duizend gulden uitrolde. In die tijd! We gingen met onze handel langzamerhand meer richting binnenstad: de Can Can, de Bojo, Club Privé. Ik had regelmatig een rondje "legen" in het centrum.
Het Leidseplein in 1977 met op de achtergrond, rechts van De Oesterbar, Club Privé |
Op de Zeedijk, toen nog een no-go area, hadden we ook twee adressen.
Uiteraard bij de eredivisie van de gokkers, de Chinezen. Dat ging om veel geld. Ik ging er bijna elke ochtend heen en haalde dan 600, 700 en soms duizend gulden op. Dit heeft een paar jaar geduurd. In feite heeft die hele zaak voornamelijk gedraaid op de Chinezen van de Zeedijk. Daar kwam wekelijks 10, 15 duizend gulden binnen, krankzinnige bedragen. Het cash geld was bijna niet aan te slepen, letterlijk. Ik zette wel eens zo'n zware loodgieterstas vol met munten onder een bureau. Vervolgens kon de tas daar best een paar weken blijven staan, die werd niet gemist. We hadden een schoonmaakster en die zei op een ochtend, toen ik op het punt stond mijn ronde te doen:
"Hé jongens, kunnen jullie die tas daar even weghalen? Dat ding is loodzwaar!"
"Tas, welke tas?"
Ik zweer op mijn moedertje dat ik zelf nooit heb gejat, maar er waren collega's, ik had er een stuk of vier, waarvan ik voor honderd procent zeker weet dat ze voortdurend de boel "afroomden". Dan was het dus ter plaatse de bakken leeghalen en de opbrengst verdelen. Vijfhonderd voor de uitbater en vijfhonderd voor de "ophaler". Die dan vervolgens op de zaak kon zeggen:
"Baas, opbrengst deze week van Café De Viersprong was vierhonderd, alstublieft!"
Dat cash geld was, hoe zeg je dat, letterlijk zo aanwezig. Ik reed ook rond in een Volkswagen Kever. De passagiersstoel was eruit gehaald en op de vrijgekomen plek een kluisje gelast. Met het deurtje naar boven zodat je gemakkelijk al die losse guldens en rijksdaalders erin kon kiepen. Een van de laatste kroegen op mijn ronde was Café de Toerist op de Spaarndammerdijk.
----------------------------------------------
© 2021 Martin Mulder
Eindredactie Emilia van Heuven
Dat smaakt naar meer, Martin!
ReplyDeletePrachtig. Uit het volle leven.
ReplyDelete