Skip to main content

DOLLY EN ANDERE KORTE KERSTVERHALEN






Beste vrienden, zoals al eerder gemeld is het regelmatig plaatsen van een column een beetje in het gedrang gekomen vanwege diverse andere schrijfactiviteiten. Vandaar dit extra lange kerstverhaal. Volgens het beproefde recept van “een lach & een traan”. Ik ben zo vrij de volgorde om te wisselen, want om in mineur te eindigen in deze duistere tijden is vragen om moeilijkheden. We beginnen dus met die traan. Allereerst het grote verlies van onze lieve vriendin Linda van Dyck. Ciao bella! We zullen je nooit vergeten, je blijft altijd ons flower power-meisje! 



Hou de zakdoekjes nog even binnen handbereik. Hieronder een handgeschreven briefje van een ventje van een jaar of acht uit Oklahoma. Hij is weggehaald bij zijn trailer trash-ouders en (godzijdank) bij een pleeggezin geplaatst.




Na dit schrijnende verhaal (ik kan de tekst alleen maar verdragen door het knulletje voor mij te zien aan een goed gevulde tafel bij zijn liefdevolle pleegouders en een kwispelende puppy), nu hopelijk een lach.   

Het alwetend algoritme van Google schotelt mij voortdurend advertenties voor van T-shirts met daarop lollige teksten. Nu liep ik zelf vroeger ook rond met zogenaamd grappige slogans. Ook had ik baseballpetjes op uit allerlei exotische oorden. (“Ja, jullie zien het goed, ik ben hé-le-maal naar Patagonië geweest! En in het Las Vegas Hard Rock Cafe! En ook op Maui!”) 
                                  Gawronski & Mulder, helemaal op Maui

Inmiddels is dit soort showing off natuurlijk kansloos en zelfs een beetje sneu. Maar omdat Google klaarblijkelijk heeft geconstateerd dat ik creative writer ben krijg ik op mijn scherm pop-ups te zien van geinig bedrukte mokken, T-shirts en dekbedovertrekken. En ik moet toegeven, daar staan een paar prima oneliners tussen.




Voor de dyslectische medemens: het fictieve middel Fukitol staat voor “Fuck it all”. En dat is soms de beste remedie tegen al die horror van de laatste maanden. Ik meander (nieuw jeukwoord) even langs een paar vrolijke gebeurtenissen van de laatste weken.

Met mijn geliefde zit ik in de Noord/Zuidlijn richting Centraal Station. Het is voor Amsterdamse begrippen nogal vol. (Maar in Tokio lachen ze erom.) De deuren sluiten maar er glipt nog net een man naar binnen. Hij heeft een colbertje aan dat alleen nog maar verkocht wordt in de bocht van de Nieuwendijk. Keihard roept hij:
“Goedenavond allemaal!”
Collectief ontstaat er dan iets ongemakkelijks. Is dit een gevaarlijke gek die de metro gaat gijzelen? Doet hij zo zijn jasje open om een bomgordel te laten zien? Of is-ie gewoon dronken? Wat niet meteen levensbedreigend is maar toch wel awkward (over jeukwoorden gesproken). De man begint nu luid te zingen. Het refrein van een bekende Neil Diamond-hit. 
Sweet Caroline…!” Twee tellen pauze, beide handen gaan hoog de lucht in, alsof hij op het podium van Bolle Jan staat. Verwachtingsvol kijkt hij naar zijn publiek. Helaas, het bekende “oh oh oooh!” blijft uit. Stilte in het treinstel. Hier en daar een onderdrukte glimlach. En een zekere mate van opluchting. Nee, dit is geen terrorist. En ja, hij heeft al een paar bakkies op maar van een agressieve dronk is geen sprake. Ook niet van een politiek statement. We zitten tenslotte in Amsterdam waar de BBB volkomen genegeerd wordt. De man is zichtbaar teleurgesteld.
“Nou, lekker dan! Tjongejonge, wat een duf zooitje hier!”
Maar hij heeft voor hetere vuren gestaan en probeert het nog een keer.
“Swiet Kerrolain….!” galmt het. Handen de lucht in. Niemand haakt aan. Wel hier en daar wat gegniffel. De man geeft niet op. Hij zoekt steun, zwaaiend met z’n hand, bij een willekeurige passagier.
“Hé, jij daar bij die stang! Ja jij, met die pluggies in je hoofd. Jaha gozer, je ziet me heus wel! Doe die doppen ’s uit je oren! Joe spiek English, habla Espagnol?”
De gozer doet een oordopje uit en roept licht uitdagend “Si!” naar onze volkszanger. Die, tot ieders verbazing, antwoordt in vloeiend Spaans:
“Usted sabe esta canción? Canta con nosotros! Swiet Kerrolain…!”
Handen omhoog, hier en daar klinkt een voorzichtig “oh oh ooh”.
Het ijs is gebroken. Maar helaas is daar station Rokin. Niel Diamant moet er blijkbaar uit want hij zet nu zijn handen aan zijn mond en toetert naar achteren:
“John! Johon! Ben je daar ergens John? We moeten er hier uit Johnny!”
Hij stapt vrolijk het perron op. Enigszins onder de invloed. Van 500 mg Fukitol.
Ga ik ook ’s proberen…

Is er iets romantischer dan met je geliefde een weekend naar Venetië te gaan? Voordat jullie nu meteen over mij heen buitelen met de bekende mantra over cruiseschepen die massa’s lillend en trillend vlees uitspuwen, exorbitante hotelprijzen en het geklapper van flipflops op Piazza San Marco, toch nog maar een keer de Wet van Mulder. Een formule die kinderlijk eenvoudig is: (1e rechts, 2e links, 3e rechts), op het zuidelijk halfrond andersom. Volstrekt onwetenschappelijk natuurlijk maar hij werkt wonderwel goed. Dankzij deze Titatovenaar-formule zijn pardoes alle toeristen opgelost in de Twilight Zone. Aan het begin van de eerste avond verlieten wij onze inderdaad bespottelijk dure bezemkast en slenterden bovenstaand schema indachtig door een paar nauwe steegjes. Ineens zagen we een piepklein tafeltje met twee bankjes aan een smal kanaal. Het was door de Afdeling Decor speciaal voor ons ingericht. 


We konden ons geluk niet op. Ook de figuratie was goed gecast. Een nogal forse uitbater knikte minzaam toen hij mijn in roestig Italiaans geplaatste bestelling “BuonaseradueCamparisodaperfavore” aanhoorde. Binnen klonk geroezemoes. Geen Amerikaans of Japans, maar het ietwat nasale binnensmonds gemompel van de Laatsten der Venetianen. Er was geen toerist te zien of te horen. Een bedwelmende euforie daalde op mij neer toen we, naast onze drankjes, ook nog het bekende plankje met worst, olijven, kaas en patatine (chips) kregen voorgeschoteld. Die, zoals jullie allemaal weten, in Italië bij de borrel horen. (Tja, leg dat maar eens uit aan je Italiaanse gasten, dat je voor een portie matige bitterballen bij Café de Zwart acht euro moet neertellen, zucht!) We zaten, stuiterend van puur genot, aan onze heerlijke drankjes te lurken. Toch moet je altijd op je hoede blijven in dit soort situaties. Voor je het weet slaat de regie door en komt er een gondel langsvaren, met daarin twee prachtige jonge mensen, hand in hand in zo’n kleffe Woody Allen-scène. (Mister Allen, ga lekker genieten van uw pensioen en laat het regisseren-op-hoge-leeftijd verder over aan Clint.) Gelukkig bleef het gondelcliché ons bespaard. Want hoeveel harmonie kan een mens verdragen? Ik werd die avond op mijn wenken bediend. 
“Aaarrrghh!” riep mijn geliefde plotseling in ontzetting. Het echode tegen de eeuwenoude gevels. Ze wees naar iets schuin aan de overkant.
“Daar! Een hele dikke vette… rat!”
Kijk, in het Venetië van het Noorden zien we de Rattus norvegicus ook met enig regelmaat rondscharrelen langs de waterkant. Enige walging is mij dan niet vreemd. Maar hier, aan de Rio di San Maurizio, was de timing perfect. Complimenten voor de Afdeling Special Effects! 
(No animals were harmed in the making of this scene.)
 
Mijn bella Nella maakt al jaren deel uit van een hecht clubje dat ik voor het gemak maar even de “Sinterklaasclub” noem. Het zijn trouwe vrienden die tot de entourage behoren van de helaas veel te vroeg overleden Harry de Winter. 


Traditiegetrouw wordt er letterlijk en figuurlijk enorm uitgepakt. Hoewel ik alle leden van het clubje liefheb maak ik geen deel uit van het jaarlijkse ritueel. Dit in verband met jeugdtrauma’s. (Die vergeleken met de beproeving van het ventje uit Oklahoma natuurlijk volkomen triviaal zijn.) Anyway, Nelleke is al lang geleden door de anderen vrijgesteld van het schrijven van gedichten. Zij bezitten namelijk de gave om versregels te componeren die ver uitsteken boven het landelijk gemiddelde. Het zijn op zijn minst sonnetten, haiku’s of kwatrijnen. Nel maakt dus, met goedkeuring van het genootschap, schaamteloos gebruik van ghostwriters. De editie van dit jaar stond uiteraard in het teken van het grote verlies van Goeroe Harry. Het gebruikelijke format werd losgelaten. Mijn geliefde vroeg mij mee te denken over een bijdrage die eens en voor altijd haar handicap op het gebied van de poëzie zou doen vergeten. Uitgangspunt was een sweet memory aan de betreurde Harry. 
“Hij vond het altijd zo leuk als ik meezong met Islands In The Stream van Dolly Parton & Kenny Rogers.”
Hoewel ik zo’n drie jaar geleden met veel aplomb afscheid heb genomen van mijn tv-activiteiten begon het toch weer een beetje te kriebelen. We besloten om samen op zolder een lekker knullig tussen-de-schuifdeuren filmpje te maken. Nel zou, met grote cue cards in haar handen, Dolly gaan playbacken. 
Een belangrijke prop was echter niet voorhanden: een blonde pruik. Ik sprong op mijn fiets en stapte even later binnen bij een van de oudste feestwinkels van de stad, Louis Wittenburg in de Raadhuisstraat. Mijn vader huurde daar al in de jaren vijftig zijn Sinterklaas-outfit. Bij binnenkomst stond de eigenaar (Wittenburg Junior?) te bellen. Ik werd met een vriendelijk hoofdknikje doorverwezen naar een jongste bediende.
“Goedemiddag, kan ik u helpen?”
“Ja, ik zoek een Dolly Parton-pruik.”
De jongen keek als een eend naar het onweer.
“Sorry, een wat?”
“Een Dolly Parton-pruik!” herhaalde ik, iets duidelijker articulerend. Weer een wazige blik. Wittenburg jr. zag vanuit zijn ooghoek dat er iets niet goed ging en greep daadkrachtig in. Hij riep in de telefoon:
“Ik bel je zo terug!” en verbrak de verbinding. Hij draaide zich, handen in de zij, om naar de jongste bediende.
“Rachid! Gast! Nooit van Dolly Parton gehoord?”
Verontschuldigende blik naar mij van de middenstander, gevolgd door een zucht. Tegen de beduusde jongen:
“Kom hier!” Hij draaide het computerscherm naar hem toe, rammelde wat op het toetsenbord en daar verschenen diverse foto’s van onze Dolly. De jongste bediende bleef (excusez, ik kan deze niet laten liggen) schaapachtig naar het scherm kijken. Wittenburg jr. wenkte mij.
“Loopt u maar even met mij mee, dit is hopeloos…”
Feilloos trok hij uit een groot aanbod blonde pruiken precies de goeie.
Het optreden van mijn eigen Dolly was, uiteraard, een groot succes.


Mijn eigen Dolly is overigens ook zeer bekwaam in het uitpluizen van haar familiegeschiedenis. Bij het Stadsarchief spreekt ze inmiddels iedereen met de voornaam aan. Ze heeft er nog net geen eigen bureautje maar dat kan niet lang meer duren. Ik, echter, ben totaal niet geïnteresseerd in mijn afkomst. Vanwege eerder gemelde jeugdtrauma’s waar ik misschien ooit over ga schrijven. (Maar het ontrafelen van verborgen verledens en daar vervolgens weer literatuur van maken is slechts weinigen gegeven. En bovendien een hele industrie geworden.) Toch heeft Nel, geheel tegen mijn instructies, als vingeroefening stiekem uitgezocht hoe het met mijn Amsterdamse roots zit. Want, zoals jullie weten, ga ik er tot vervelens toe prat op geboren en getogen Amsterdammer te zijn. Wat blijkt nu? Die gaan verder terug dan ik had durven hopen. Ik ben nu gewapend met een stamboom waar ik mee voor de dag kan komen. Zoals laatst, in het altijd fijne Café Chris. 


Ik plof neer op een kruk naast een man van onbepaalde leeftijd (overigens ook met zo'n Nieuwendijk-colbertje) die net begonnen is aan een vers vaasje Amstel. Zoals het hoort beginnen wij een gesprek in de categorie light conversation. De bekende onderwerpen passeren de revue: de drukte in de stad, opengebroken straten, expats die de huurprijzen opdrijven. Het bekende grumpy gemonkel. Opeens zegt-ie:
“Jij komt niet uit Amsterdam hè?”
Nou mensen, ik heb ze voor minder van hun barkruk getrokken en mee naar buiten genomen voor een robbertje schaduwboksen.
“Wacht effe!” zeg ik quasi-geduldig, “mijn moeder heeft mijn accent er liefdevol uitgeramd, maar als het moet schakel ik naadloos over naar Noord-Jordanees. Dat, zoals jij ongetwijfeld weet, net iets anders klinkt dan aan zuidkant van de Rozengracht.”
“Oké, oké, sorry.” 
Hij neemt een slok van zijn bier maar is toch nog niet geheel overtuigd. Hij draait zich weer naar mij en zegt, met toch een snufje wantrouwen in zijn stem:
“En vertel ‘s, in welke straat ben je dan geboren?”
De shoot-out is begonnen.
“In de Jan Hanzenstraat.”
Vragende blik bij mijn buurman. Foutje. Hij is nu al kansloos. Ik laad (click clack!) mijn wapen door en zeg, overdreven rustig:
“Ga jij me nu vertellen dat je niet weet waar de Jan Hanzenstraat is? Waar kom jíj́ eigenlijk vandaan? Dedemsvaart? Barneveld? Budel Binnen?”
Hij wendt zich tot de barkeeper.
“Geef die Amsterdammer wat te drinken van me!”
Maar zo snel laat ik mij niet pacificeren. Ik trek mijn telefoon en laat hem de stamboom zien die mijn geliefde heeft uitgeplozen.
“Luister vriend, kijk even met mij mee…”


Hij is zichtbaar onder de indruk.
“En die Nelleke, is dat je vrouw?”
“Ja. Een heel leuke vrouw.”
Hij kijkt me aan met een grijns en zegt dan:
“Jammer dat die in Leiden is geboren, toch?”

Beste vrienden, zoals al in het begin gezegd: het zijn duistere tijden. Tijden waarin religieuze fanatici van wat voor geloof dan ook elkaar naar het leven staan. “Oog om oog, tand om tand” staat er immers in de oudtestamentische Ikea-handleiding van het Christendom. En in die andere handleiding, de Koran, zullen ongetwijfeld ook citaten staan die het rechtvaardigen dat je jezelf opblaast op een vol marktplein. Laten we deze preek dan ook maar gepast eindigen in lichte melancholie met twee mooie poëtische fragmenten. Grootmeester Reve mag uiteraard niet ontbreken in deze kerstcolumn:


God is eenzaam en hij is een lijdende God. Iedereen wil iets van God, maar hoe Die er Zelf aan toe is, dat vraagt niemand zich af. Het kan zijn dat Hij drinkt, of dat Hij juist helemaal niet drinkt. Het kan het één zijn, maar ook het ander. Dus hoe kunnen wij oordelen? Als God drinkt, dan is dat niet zonder reden.

En ten slotte de bloedstollende poëzie van het ventje uit Oklahoma. (Ik heb vast nog wel wat zakdoekjes over.) 

I want food and water.
Nice clean clothes.
No lice. No bugs in house.
A house with running water.
Heater. Coat. Toothbrush.

Dit, en nog veel meer, wens ik jullie allen toe.



© 2023 Martin Mulder
Eindredactie Emilia van Heuven



  

  
 

Comments

Popular posts from this blog

CURAÇAO

In 1992 nam ik de rigoreuze beslissing te verhuizen naar Cura ç ao. Ik was bijna veertig maar de eerste vage contouren van een midlife-crisis dienden zich reeds aan. Mijn werk als freelance-cameraman was in full swing, aan spannende klussen geen gebrek, maar er knaagde iets. Hoe nu verder, is that all there is ?  Twee niet onbelangrijke factoren speelden mede een rol: Ten eerste vielen er steeds meer blauwe enveloppen op de deurmat. Ik was destijds een typische creative, veel te druk met groots en meeslepend leven. Op tijd belasting betalen had niet mijn hoogste prioriteit. Live know, pay later was het na ïe ve motto van mij en vele van mijn collega’s. Naast deze fiscale struisvogel-politiek (waar ik later natuurlijk zwaar voor moest boeten en bloeden) speelde er ook een ander, meer persoonlijk dilemma. Mijn toenmalige vriendin maakte mij na twee jaar verkering op allerlei manieren duidelijk dat haar biologische klokje steeds harder begon te tikken. Een geluid da...

MOPPERENDE MIDDENSTANDER

Het zal niemand zijn ontgaan: warenhuis Hudson's Bay heeft definitief het loodje gelegd en trekt zich met hangende pootjes terug uit Nederland. Wat retailexperts de laatste weken met veel aplomb hebben uitgelegd over deze marketingblunder zagen we natuurlijk al vanaf day one aankomen. Het paradepaardje van dit Canadese warenhuis ging in 2017 open, gehuisvest in een nieuw opgetrokken pand op het Rokin. Een misbaksel dat op miraculeuze wijze goedgekeurd werd door het stadhuis. (Vroeger "Kremlin a/d Amstel" genoemd, thans "Hoofdkwartier van de Groene Khmer.") Technisch gezien was Hudson's Bay slechts de huurder van dit architectonisch affront vlak bij de Dam. Voor de werknemers lijkt de sluiting vervelend, maar het goede nieuws is dat door het schreeuwend tekort aan winkelpersoneel ze slechts het Rokin hoeven over te steken om meteen aan de slag te gaan bij bijvoorbeeld de Japanse nieuwkomer Uniqlo. (Een concept waarvan ik denk: die gaat h...

Een slepende affaire

Vorig jaar kreeg ik een interessant verzoek. Of ik als ghostwriter het levensverhaal wilde optekenen van mijn goede vriend Bert Evers. Verhalen in de categorie van krantenjongen tot miljonair zijn er in overvloed, maar het traject dat Bert aflegde is tamelijk opmerkelijk. Begin jaren negentig leerde ik hem kennen tijdens mijn eerste klus op Curaçao. Het betrof een speciale Antilliaanse editie van het praatprogramma van Tineke de Nooij. Het klikte meteen tussen Bert, mij en het eiland. Ik zou daarna nog een aantal keren terugkeren voor diverse andere opnames. De vriendschap werd hechter en uiteindelijk zou ik zelf, op de hielen gezeten door de Inspecteur én diverse dames, bijna drie jaar op het eiland bivakkeren. De carrière van Bert Evers zag er aanvankelijk niet rooskleurig uit. Hij werd begin jaren vijftig geboren in de Mercatorbuurt in Amsterdam-West, als zoon en kleinzoon van hardwerkende café-uitbaters.  Het Mercatorplein in Amsterdam Oud-West Behept met een lichte stotter en ...