Aan de letterlijke vooravond van de verkiezingen nog even een snelle columnette. De laatste weken is ons door bepaalde politici ingepeperd wat er allemaal mis is met Nederland. “Het water staat ons aan de lippen”, “we worden overspoeld door gelukzoekers”, “de burger wordt niet gehoord”, “we zijn het spuugzat” en andere onheilsberichten. Nu zijn er absoluut zaken die voortvarend aangepakt dienen te worden. Maar, alle alarmerende berichten ten spijt, vergeleken met heel veel andere landen leven we nog steeds in een walhalla. Een eldorado aan de Noordzee, een strak aangeharkte countryclub, een van de meest welvarende en stabiele landen ter wereld. Bij mijn laatste fietstocht, ver buiten de Randstad, diep door de binnenlanden van onze moerasdelta, heb ik mij wederom een weeklang verbaasd over de enorme materiële rijkdom van de “mensen thuis”, zoals de beknelde hardwerkende burger door sommige lijsttrekkers wordt genoemd. Huizen strak in de verf, snorrende robotmaaiers over de gazons. De e-bikes, campers, nieuwe auto’s en motorsloepjes zijn niet aan te slepen. Alleen al vanwege het astronomische bedrag van ruim 450 miljard aan opgepot spaargeld (Bron: DNB) kunnen we concluderen dat we misschien een tikkie verwend zijn. Kritiek op de vaderlandse politiek komt overigens niet zelden van hen die ons “vreselijke” landje ontvlucht zijn. Vanuit zonnige ballingsoorden (die opvallend vaak ook nog een aangenaam fiscaal klimaat hebben) krijgen wij ervanlangs. In mijn optiek ben je dan eigenlijk “af”, maar goed. Het is overigens wel frappant dat, zodra er hartproblemen opdoemen of andere levensbedreigende ongemakken, deze criticasters op het eerste vliegtuig naar het Vaderland stappen om zich te laten onderzoeken in een van onze onvolprezen academische ziekenhuizen. Ik geef toe, ik ben geen afgestudeerd econoom dus misschien zie ik (positivo die ik ben) ons gave landje toch een beetje door een lichtroze getinte zonnebril. Maar zonder te vervallen in dubieuze slogans als “trots op Nederland” bevestigen onderstaande grafieken mijn stelling: Wij mogen ons hier in de handjes knijpen.
Goed, deze ietwat ronkende inleiding had ik even nodig om te vertellen dat ik mij min of meer verplicht voel iets terug te doen voor “de samenleving”. Ruim veertig procent van de bevolking doet volgens het CBS iets aan vrijwilligerswerk. Een mooi percentage. Mijn eigen bescheiden bijdrage laat zich het best omschrijven als: “een doldwaze rally in een kermisautootje met immobiele bewoners”. Sinds kort bestaat er in Amsterdam de Stichting HeenenWeer. Mensen die slecht ter been zijn of in een sociaal isolement zijn geraakt vanwege lastige openbaar vervoerverbindingen kunnen zich voor het symbolische bedrag van één euro per ritje door de stad laten rijden. Alle chauffeurs zijn vrijwilliger, de Gemeente Amsterdam subsidieert dit sympathieke project ruimhartig. Passagiers krijgen een soort creditcard met QR-code die ze naar believen kunnen opladen. Er wordt gereden in vrolijke Kermit de Kikker-groene Canta’s die uiteraard elektrisch zijn.
(Niet te verwarren dus met die vloot ongezellig zwarte Biro’s waarin Amsterdam-Zuidprinsesjes zich graag verplaatsen😉)
De wagentjes van HeenenWeer zijn dermate smal dat je je nét tussen de beruchte rood-wit gestreepte paaltjes kunt wurmen die overal volkomen willekeurig zijn neergezet. Mijn vaste shift is op donderdagmiddag. Ik haal om half één mijn autootje op bij de parkeergarage onder de Stopera, raadpleeg via de chauffeursapp mijn schema en begin, onder het keihard zingen van de tune van The A-Team, mijn doldwaze tocht door de jungle van het Centrum. Ik kan op een typische middag zo’n acht ritjes doen. Er rijden per dagdeel een stuk of vijf Canta’s kriskras door de binnenstad. Een centrale planner probeert alles zo efficiënt mogelijk te programmeren, maar het komt wel voor dat ik met piepende bandjes door de stad scheur als ik iets te laat bij een klant dreig te arriveren. Daarbij spreek ik mijzelf bestraffend toe:
“Rustig Mulder, rustig! Dan wachten ze maar vijf minuutjes…”
Maar tja, ik maak er toch een erezaak van binnen het schema te blijven. Zit de passagier eenmaal veilig naast me in de riemen dan schakel ik de Max Verstappen in mijn hoofd weer uit en dwing ik mijzelf om héél braaf en defensief te rijden. De ritjes duren gemiddeld een kwartier. Binnen dat tijdsbestek moet ik én gezellig babbelen met mijn klant én door de hectiek van de binnenstad navigeren. Ik beweerde altijd dat het verkeer in Napels het meest chaotische is van Europa. Maar wat ik af en toe meemaak op de grachten en in de smalle straatjes van mijn eigen stad komt daar aardig bij in de buurt. Het najaarsoffensief van Publieke Werken is inmiddels in volle gang. Belangrijke doorgaande routes zijn geblokkeerd, overal zitten enorme gaten in de weg en er zijn zelfs (zoals dat in het Engels zo mooi heet) sinkholes waarin je zomaar, oeps, kunt verdwijnen.
Strategische roadblocks worden bewaakt door milities die je slechts na het inspecteren van je pasje en het doordringend aankijken van je passagier doorgang verlenen. Dat van alle weggebruikers het Amsterdamse Fietsertje het meest opgefokt is, is algemeen bekend. Of het nu een bebaarde hipster op het laatste model e-bike is, een gestreste moeder met drie peuters voor in haar bakfiets of een wat oudere mevrouw op een roestige Gazelle, iedereen is boos, verbeten en/of gehaast.
Door alle opschriften en stickers op mijn groene karretje is het volstrekt duidelijk dat het hier vervoer betreft van minder mobiele stadsgenoten. Toch neemt dat niet weg dat ik laatst, op hoge toon, van een fietser te horen kreeg dat ik “met dat kloteding niet op het fietspad mag!” Kijk, op zo’n moment komen mijn oude reflexen uit de slums van de Kinkerbuurt goed van pas.
“Hé hangjas!” roep ik hem toe vanuit mijn open raampje, “het is tijd voor je jaarlijkse herexamen! En doe je dan wel zo’n fluorescerend hesje aan? Ga trouwens ook effe naar de Pearl voor een ogentest! Die enorme invalidesticker achter op mijn bolide zeker niet gezien hè?”
Binnen de appgroep van de chauffeurs is er voortdurend discussie over wat officieel wel en niet mag. Ikzelf hanteer het adagium: ik heb alle vergunningen en alle ontheffingen. Stoepjes, tramrails, Kalverstraat, parkeren voor de supermarkt? No problem, alles voor mijn passagiers!
En dat zijn allemaal aardige en dankbare mensen. Er wordt wel ’s schoorvoetend gevraagd of ik een fooitje mag aannemen. Nu ben ik notoir slecht in hoofdrekenen maar een ruime fooi van bijvoorbeeld twintig procent op een bedrag van één euro is toch, eh, twintig cent? Mijn antwoord is dan:
“Mevrouw, dit gezellige kletspraatje met u is mijn fooitje!”
De sfeer in het autootje is dikwijls opgewekt. Bij mooi weer zing ik vaak met mijn vaste klanten, met open raampjes, keihard het meesterlijke refrein van de Drs. P klassieker De Veerpont:
Heen en Weer
Heen en Weer
Heen en Weer
Heen en Weer
Vanwege privacy-redenen kan ik eigenlijk geen foto’s laten zien van mijn passagiers maar het zijn voornamelijk lieve, oudere dames die naar de fysio of tandarts moeten of boodschappen willen doen. Een van mijn vaste klanten is een dame-met-rollator die ik ophaal bij de Dirk van den Broek op het Marie Heinekenplein en dan terugbreng naar haar woning in de Jordaan. De eerste keer dat ik haar vervoerde zag ik op de app dat haar naam Ria Valk was. Ik had geen tijd meer om op te zoeken of deze iconische zangeres nog onder ons was of hoe ze er ook alweer uitzag. Toen haar boodschappentassen en rollator met enige moeite achterin waren gepropt en ik naast haar zat vroeg ik, recht op de vrouw af:
“Bent u dé beroemde Ria Valk?”
In plat Jordanees antwoordde ze:
“Nee, geinponem! Zie ik er zó slecht uit?”
Ik krijg standaard van haar aan het einde van de rit een koffiebroodje en croissant. Die ik natuurlijk niet kan weigeren. Regelmatig vervoer ik ook paradijsvogels uit de categorie “wereldberoemd in Amsterdam”. Zoals de voormalige actrice Duck Jetten die, nadat ik had aangebeld, via de intercom liet weten dat ze zich nog “even moest optutten”. Het duurde iets langer dan “even” maar daar was ze dan, in vol ornaat.
Het toeval wilde dat haar bestemming mijn eigen stamcafé Pieper was. Toen ik haar daar afleverde stond eigenaar Peter Cornelissen (wat mij betreft de beste uitbater van Amsterdam) net buiten.
“Ha Peter, hier Mulders Limousine Service! Help je de freule even uitstappen?”
Hoewel de meeste klanten een medische indicatie hebben is het bestrijden van eenzaamheid ook een geldige reden om gebruik te kunnen maken van HeenenWeer. En cafés zijn bij uitstek plekken waar je weer ‘s gezellig onder de mensen bent. Regelmatig haal ik de in de binnenstad bekende schrijver K. op vanaf de Kloveniersburgwal. Op de chauffeursapp staat dan als bestemming “Athenaeum Boekhandel Spui”. Voor een auteur inderdaad een plausibele pleisterplaats. Maar na een week of drie kwam ik erachter dat hij eigenlijk altijd de donderdagmiddag bij het roemruchte Café de Zwart, epicentrum van literair Amsterdam, doorbrengt. Inmiddels vraag ik nu, als ik de nogal zwaarlijvige schrijver met de nodige moeite in mijn autootje heb geperst en zijn chique wandelstok achterin is geplaatst, knipogend: “Meteen maar naar De Zwart, toch?”
Ik moet tijdens dit werk vaak denken aan Maarten Spanjer. Van alle versies van het onvolprezen format Taxi was hij wat mij betreft de beste chauffeur/presentator, met meesterlijke observaties en perfecte timing.
Als ik dan zelf aan het einde van de middag, na een grillig maar foutloos parcours, aan een biertje zit in de Pieper ben ik behoorlijk uitgeput, moet ik eerlijk toegeven.
Hoe ga ik dit verhaal nu weer terugbreien naar de verkiezingen? Tja, ik had nooit gedacht ooit iets te citeren van Frank Boeijen, maar daar komt-ie:
Denk niet wit
Denk niet zwart
Denk niet zwart-wit
Maar in de kleur van je hart
© Martin Mulder 2025
Met dank aan Emilia van Heuven
(V)rijwilligers zijn altijd welkom www.heenenweeramsterdam.nl












Comments
Post a Comment