Omdat de door mijn zorgverzekering verstrekte therapie-strippenkaart al in september was vol gestempeld (twaalf ritten) moet ik mij nu geheel op eigen kracht door die vermaledijde feestdagen manoeuvreren. Het is een jaarlijkse kwestie waarover ik al eerder schreef, maar inmiddels weet ik mijzelf goed aan mijn laarzen uit het verraderlijke drijfzand van Kerst en Oud & Nieuw omhoog te trekken. Ik heb elk verzet gestaakt en geef mij over aan (onder het neuriën van het Monty Python-nummer “Always Look on the Bright Side of Life”) een vrolijke terugblik op 2025 in de vorm van een Oudhollands dia-avondje. Gordijnen dicht, gelieve het geklik van de Kodak Carousel-projector en het gekraak van chips erbij te denken…
Klik! Dia 1

De kracht van een geslaagd ontwerp is de constatering dat er helemaal niets aan verbeterd hoeft te worden. Schoolvoorbeeld is de paperclip (1899). Het geweldige koffietafelboek 1000 Design Classics zegt hierover: The paperclip is one of those low-tech inventions that support the cliché that the simplest ideas are often the best. Hoewel geboren in Oud-West groeide ik op in de tuinstad Slotermeer. Bij ons voor de deur stond op een speelplaatsje het bekende klimrek dat is ontworpen door Aldo van Eyck. Deze befaamde architect ontwierp trouwens ook het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg waar ik zelf een klein half jaar heb doorgebracht. (“Niet doen!” hoor ik mijn therapeut zeggen, “Niet afdwalen en zwelgen in zelfmedelijden. Zeker niet rond Kerst.”) Een exemplaar van dit klimrek staat, ruim zestig jaar later, ook hier in Oud-Zuid voor onze deur. De kleinkinderen maken er graag gebruik van.
“Nee Mulder!” roept mijn geliefde vanaf de zijlijn, “Geen kleffe verhalen over de kleinkinderen!”
Dia 3
Trouwe lezers weten dat ik goed bevriend ben met Han de Vries, voormalig hoboïst van het Concertgebouworkest en thans honorair consul van het Vondelpark. Ook kan ik het goed vinden met voormalig televisie-fenomeen Harry Vermeegen. Het leek mij interessant om deze twee totaal verschillende persoonlijkheden eens samen te brengen. Dat ging wonderwel goed. Hoewel ze zowel politiek als cultureel mijlenver uit elkaar liggen was het een zeer aangename voorjaarssessie op de waranda van “Bommelstein”, zoals De Vries zijn door Pierre Cuypers ontworpen palazzo noemt. Vermeegen bevond zich diep in vijandelijk gebied. (“De Gordel”, zoals hij progressief Amsterdam altijd betitelt) maar voelde zich erg op zijn gemak en stelde feilloos de juiste vragen aan De Vries.
“Zo’n dirigent, die vonden jullie musici toch meestal hele vervelende mannetjes, neem ik aan?”
Het antwoord van Han laat ik hier verder onvermeld.
Dia 4
Deze foto is niet genomen in de Sint Servaasbasiliek in Maastricht of ergens in Rome maar in het goddeloze Amsterdam. We waren uitgenodigd voor een bijzondere plechtigheid in de Sint Nicolaaskerk. Mijn ouders waren rabiaat anti-religie dus “die poppenkast” waarover altijd werd gefoeterd heb ik lang genegeerd. Inmiddels kijk ik er toch iets anders tegenaan. Niet dat ik (zoals destijds Gerard Reve) als reactie op mijn atheïstische opvoeding ben doorgeslagen naar tenenkrommend gedweep met de Kerk maar ik kan er nu wel de schoonheid en humor van inzien. Deze bewuste ochtend waren we getuige van een fascinerend ritueel. Namelijk de overdracht van een relikwie. De officiële omschrijving luidde: Een reliekhouder met vermeende fragmenten van de doornenkroon en het kruis van Jezus die in 1660 werd gered uit een brandende kerk in Constantinopel door François Draco Testa. Het “vermeend” vind ik op zich al een prachtig voorbeeld van Roomse souplesse. De relikwie was eeuwenlang in het bezit van de adellijke familie Testa. Fast Foreward naar 2025. Jonkheer André Testa draagt het beheer van dit bijzondere voorwerp over aan zijn charmante nicht Noepy Beckers-Testa, die het op haar beurt tijdens deze plechtigheid weer in langdurige bruikleen overdraagt aan de Sint Nicolaas Kathedraal. Het was inderdaad een poppenkast maar wel een hele mooie. En ik moet toegeven: er zijn maar weinig religies waar er, als beloning voor je vrome geduld, na afloop voortvarend vrolijk wordt ingenomen. Op de receptie aan de overkant in de chique Wachtkamer van het Centraal Station was het nog lang en devoot gezellig.
Dia’s 5,6 en 7
Ondanks het feit dat onze samenleving steeds genderneutraler wordt bestaan er gelukkig nog steeds typische mannendingen. Het klassieke “staren in een bouwput” scoort hoog in deze categorie. Als ongeneeslijke witte hetero (volgens mijn therapeut een “niet-levensbedreigende aandoening”) mag ik zelf ook graag stilstaan bij al dat gegraaf en gewroet. Begin mei werd het mij wel heel gemakkelijk gemaakt. Ik had weer ’s een paar dagen poezendienst in het heerlijke appartement van mijn vriendin G., met uitzicht op de Korte Prinsengracht. Tot mijn grote vreugde kwam daar op een ochtend een flottielje werkschepen binnenvaren dat pal beneden mijn raam positie innam. Gehuld in mijn ochtendjas, met een mok koffie in de hand, bekeek ik dit fascinerende spektakel. Een dekschuit, formaat vliegdekschip, met daarop een dragline begon in het kader van de restauratie van de kades met allerlei ingewikkelde manoeuvres. Bij het inzoomen met mijn telefooncameraatje ontwaarde ik op de arm van de graafmachine de ontroerende tekst: Leo en Durk al 25 jaar een duo. Naast het vliegdekschip lag een drijvend stalen vlot, De Medusa. Wie beweert dat de gemiddelde arbeider zijn klassiekers niet kent werd hier toch even terechtgewezen. Op De Medusa scharrelden van die Playmobil-figuurtjes rond, met helmpjes en felgekleurde hesjes. Vonkenregens en gesis van lasapparaten zorgden voor de nodige special effects. Pas toen de mannen in een containertje gingen schaften ging ik maar ’s douchen…
Dia 8
Het leven is leren omgaan met teleurstellingen. En die komen in allerlei gradaties, variërend van “ik had mij daar toch iets meer van voorgesteld” tot aan “ik weet niet of ik deze deceptie ooit te boven zal komen”. Al heel lang probeer ik mensen in mijn directe omgeving te enthousiasmeren voor een Reisje Langs de Rijn. Nu wed ik dat jullie reactie meteen is: “OMG! Je bedoelt varen op de Henri Dunant? Ik moet er niet aan denken!” Tegendraads als ik ben (mijn geliefde zou zeggen: “stronteigenwijs”) had ik mij hardnekkig vastgeklampt aan het volgende droomscenario: we stappen op een zonnige ochtend aan boord van een luxe riviercruiseschip met een select gezelschap. (Mijn Nelleke vond zo’n avontuur alleen met mij “ongezellig”). Ik had mij er inmiddels bij neergelegd dat zo’n klassiek Agatha Christie-stoomschip een iets te romantische voorstelling van zaken was. De varende hotels die je achter het Centraal Station ziet liggen zijn immers foeilelijk. Maar ik klamp mij bij dit soort dingen vast aan het verhaal van die Parijzenaar die elke dag boven op de Eiffeltoren stond omdat dat de enige plek was waar hij “die monsterlijke toren even niet hoefde te zien”. Goed, in mijn wilde dromen worden wij dus, eenmaal aan boord, door beeldige matroosjes naar onze ruime hutten gebracht waar de champagne al in een grote koeler klaarligt. Boven staan de deckchairs reeds op ons te wachten. Daar, met uitzicht op het landschap dat langzaam voorbijglijdt, hoeven we slechts met onze vingers te knippen om zilveren schalen met hors d'oeuvres gepresenteerd te krijgen. ’s Avonds in de lounge (waar de dresscode gala voorschrijft) drinken wij eerst wat cocktails om daarna naar de dinerzaal te worden geleid. Enfin, je ziet het hele Loveboat-arrangement al voor je. Het glossy magazine van de firma Destin Cruises dat ik elk kwartaal in mijn brievenbus krijg staat vol met very glamorous foto’s. De bijgevoegde prijslijst is even slikken maar met enige bravoure roepen we thuis regelmatig: “Laat de armoede de pest krijgen!” Echter, ondanks al die aanlokkelijke beelden bleven mijn vrienden hardnekkig uitvluchten verzinnen als ik, geheel vrijblijvend, het magazine onder hun neus duwde. Mijn colportage had weinig effect. Ergens in april kreeg ik een “exclusieve uitnodiging” om het vlaggenschip, de Amadeus Mozart, van binnen te komen bezichtigen. Ik moest mij daarvoor wel ergens in een haven te Zaandam melden. Maar het was mooi voorjaarsweer en ik fietste daar, nieuwsgierig, in een uurtje naartoe. Het eerste wat ik zag toen ik afdaalde naar de kade was een rijtje rollators die netjes in slagorde voor de loopplank stonden opgesteld. “Kom op Mulder,” sprak ik mijzelf vermanend toe, “nu doorpakken!” Ik liet mijn exclusieve uitnodiging zien en werd verwezen naar de lounge aan de voorkant. Wat ik daar aantrof was ontluisterend. Nu ben ik zelf zeker niet piepjong maar het had iets weg van de eetzaal van een bejaardenhuis. In afwachting van de rondleiding mocht ik mij tegoed doen aan wat très petitfours en zelf mijn koffie tappen uit een automaat. Bij de bezichtiging van de diverse hutten kreeg ik het Spaans benauwd. Zelfs de “luxe” hutten met eigen balkonette (met plaats voor één krukje) waren van een adembenemende truttigheid. Wat mij betreft was de Amadeus nu al op de rotsen van de Lorelei gelopen. Ik klom weer aan wal en trapte naar huis met gevoelens van (in die volgorde) ontgoocheling, teleurstelling, berusting en uiteindelijk opluchting. “En, hoe was het?” vroeg mijn geliefde belangstellend. “Schat, trek wat leuks aan, we gaan vanavond chic uit eten in een sterrenrestaurant. Er is plotseling een substantieel bedrag van ruim vijfduizend euro over in ons spaarpotje. Champagne!”
Dia 9
Om enig tegengewicht te bieden aan al mijn flierefluiterij en mijn schijnbaar argeloze levenshouding in perspectief te zetten volgt nu een korte impressie van een boeiende avond begin december. Op uitnodiging van onze goede vriend Paul Mosterd (links op de dia) was ik aanwezig in De Nieuwe Kerk bij een gesprek tussen de door mij zeer gewaardeerde schrijver Arnon Grunberg en een andere Schrijver, namelijk Emile Schrijver, algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier. Het interview was ter gelegenheid van de fraaie tentoonstelling “Mokum, de biografie van Joods Amsterdam”. In de kerk was het nogal frisjes maar gelukkig had ik net mijn ganzendonzen winterjas uit de mottenballen gehaald. (Ik zal later checken of dit qua dierenleed nog door de beugel kan. Want hoeveel motten worden hier eigenlijk voor opgeofferd?) Ik zat de hele avond op het puntje van mijn klapstoel want Grunberg is hors concours, een unieke en originele geest. Ik waag mij niet aan een weergave van zijn openingsverhaal noch aan een verslag van zijn altijd originele gedachten en observaties. Schrijver ontpopte zich als een aangename en alerte interviewer. Wel dacht ik soms: “Emile, misschien een mespuntje Ischa Meijer in je vraagstelling?” (Wat had ik graag de helaas nooit gespeelde wedstrijd gezien tussen de immer vileine Meijer, die er graag met gestrekt been inging, en de beheerste maar minstens zo scherpe verbale uppercuts van Grunberg.) Hoe fascinerend ook, ik kon het niet nalaten om ogenschijnlijk triviale details te registreren. Eén daarvan was het accent van beider heren. Godzijdank mogen wij sinds zeven delen Het Bureau van J.J. Voskuil zonder vooroordelen waarnemingen over iemands tongval benoemen en categoriseren. (Vorig jaar schreef ik al over het subtiele verschil tussen het Noord- en Zuid-Jordanees.) Op deze avond hoorde ik Grunberg een schoolvoorbeeld van “Oud-Zuids” bezigen. Het exact beschrijven van een accent is schier onmogelijk, maar de voordracht van Grunberg was geaffecteerd zonder dat het hysterisch, gemaakt of irritant werd. Zijn “n” was goed hoorbaar maar niet te nadrukkelijk uitgesproken zoals in lollige parodieën op het Polygoonjournaal. Schrijver begon het gesprek met een neutrale dictie maar naarmate hij zich, terecht, meer op zijn gemak voelde en het interview levendiger werd, betrapte ik hem toch op een snufje Amsterdams. Ook deze subtiliteit laat zich niet in schrift vangen maar het ontroerde mij enigszins. (Had ik jullie al verteld dat ik een sentimental fool ben geworden?) Het gesprek eindigde onbeslist, met twee sympathieke winnaars. Hopelijk komt er snel een vervolg.
Dia 10
De volgende dag (wat een dynamiek!) waren we aanwezig op de zeventigste verjaardag van Robert ten Brink. Mijn Nelleke en de charmante vrouw van Robert, Roos, kennen elkaar omdat hun kinderen op het Barlaeus Gymnasium zaten. En ik heb met onze sympathieke presentator spannende avonturen beleefd bij opnames van onder andere Veronica Goes Caribbean. Ten Brink is sinds kort mede-eigenaar van het legendarische Amsterdamse café Heuvel. Het was dan ook logisch dat daar de harde kern acte de présence gaf om op zijn gezondheid te proosten. Onder de aanwezigen (ik ga nu even in de Stan Huygens-stand) onder andere Ivo Niehe, Guus Meeuwis, Michiel Romeyn en Hans Dagelet. Waarover straks meer. Tot grote opwinding van mijn Nelleke klom halverwege de avond (de sfeer was toen al heerlijk uitgelaten) iemand met een microfoon op de bar en werd de muziek ingestart. Het hele café ging uit z’n dak. Mijn geliefde zag tot haar grote verbazing dat ik niet bekend was met de naam en faam van dit Vrolijke Zangertje. “Maar weet je wel wie dat is?” riep ze in mijn oor. Ik maakte non-verbaal, met opgetrokken schouders, een “geen idee!”-gebaar. “Yves Berendse! Die staat normaal in een uitverkochte Ziggo Dome!” Reeds lang geleden ben ik opgehouden met het heel hautain ontkennen van volkszangers maar ik behoud mijzelf wel het recht voor ze niet allemaal te hérkennen. Tot mijn verbazing zag ik dat naast mij iemand uit de high culture, namelijk acteur Hans Dagelet, wél bekend was met het repertoire van Berendse. En staande op de banken helemaal losging. Ik gaf mij dus ook maar, zij het wat houterig, gewonnen. Even later op het terras zat ik naast Dagelet. Ik had even op mijn telefoontje gespiekt hoe oud hij is (80!) en vroeg hem op de man af hoe hij dat flikte. Tot mijn vreugde citeerde hij bijna letterlijk één van mijn oneliners: “Nooit inkakken!”
Dia 11
Vrienden, we zijn er bijna, dit is de één-na-laatste dia. Geheel tegen de uitdrukkelijke instructies van mijn geliefde in, op de valreep toch nog een kleffe kleinkindfoto. Finn (8) en Eden (5) logeren soms bij ons. Ze mogen dan bij Opa en Oma natuurlijk lekker lang opblijven. Hoewel ze een eigen logeerkamertje hebben wil Finn, puur voor de gezelligheid, altijd eventjes naast Opa liggen lezen. Hij in Peppa Pig, ik in The Pigeon Tunnel, de memoires van John le Carré. Finn spreekt voor zijn leeftijd goed Engels (zijn andere opa woont in New York) maar ik moet toch nog even wachten met het voorlezen uit dit meesterlijke boek. Temeer daar ik beland ben bij een fragment waarin de beroemde regisseur George Roy Hill, die net het door Le Carré geschreven The Little Drummer Girl had verfilmd, tegen de schrijver zegt: Sorry John, I fucked up your movie.
Klik! Laatste dia!
Hier sta ik bij mijn favoriete bord van de Gemeente Amsterdam. Ik zie dat mijn grijns eigenlijk toch meer een grimas is. Want ik heb nog even te gaan voordat het allemaal voorbij is. Maar gelukkig zijn daar altijd mijn geliefde en haar familie. Heb ik jullie trouwens al verteld dat ik ook wel Remi word genoemd, naar het zielige jongetje uit Sans famille (Alleen op de wereld) van Hector Malot?
“Mulder!” hoor ik Nel roepen, “Kappen nou!”
En ik heb jullie, trouwe vrienden en lezers. Fijne feestdagen en veel geluk, voorspoed en gezondheid gewenst in 2026. Always Look on the Bright Side of Life!
© 2025 Martin Mulder
Met dank aan Emilia van Heuven












Comments
Post a Comment