Zomers een dagje
naar het strand? Niet voor mij.
Strand beschouw ik als een hinderlijke overgang tussen land & zee. Moet ik dan toch op zo’n snikhete dag mee naar de kust, dan onder de nadrukkelijke voorwaarde dat ik mijzelf hoog op de boulevard parkeer met een gin-tonic of Campari.
Far above the maddening crowd, uitkijkend over het zonnebadend volk heen, de blik strak naar de horizon, laaf ik dan de misantroop in mij. Geen confrontatie met lillend, getatooëerd vlees, de penetrante lucht van zonnebrand-olie, honden die tegen je opspringen. Ik vind troost in bekende, quasi-historische feitjes uit vorige eeuwen waarin het hebben van een gebruinde huid iets was voor de werkende klasse, die immers moest ploeteren in de brandende zon op het land. Een echte heer of dame van stand zit veilig onder de markies van een badhotel en blijft lelieblank.(Eh sorry, sneeuwwit). Ik toast op illustere boulevard-types als Nabokov en Scott Fitzgerald.
Zij verbleven weliswaar langdurig in de legendarische badplaatsen van weleer, maar lieten zich zelden verleiden tot het aantrekken van een zwembroek en het badderen in zee. Mijn afkeer voor het strandleven is, hoe kan het ook anders, ontstaan in mijn jeugd.
Strand beschouw ik als een hinderlijke overgang tussen land & zee. Moet ik dan toch op zo’n snikhete dag mee naar de kust, dan onder de nadrukkelijke voorwaarde dat ik mijzelf hoog op de boulevard parkeer met een gin-tonic of Campari.
Far above the maddening crowd, uitkijkend over het zonnebadend volk heen, de blik strak naar de horizon, laaf ik dan de misantroop in mij. Geen confrontatie met lillend, getatooëerd vlees, de penetrante lucht van zonnebrand-olie, honden die tegen je opspringen. Ik vind troost in bekende, quasi-historische feitjes uit vorige eeuwen waarin het hebben van een gebruinde huid iets was voor de werkende klasse, die immers moest ploeteren in de brandende zon op het land. Een echte heer of dame van stand zit veilig onder de markies van een badhotel en blijft lelieblank.(Eh sorry, sneeuwwit). Ik toast op illustere boulevard-types als Nabokov en Scott Fitzgerald.
Zij verbleven weliswaar langdurig in de legendarische badplaatsen van weleer, maar lieten zich zelden verleiden tot het aantrekken van een zwembroek en het badderen in zee. Mijn afkeer voor het strandleven is, hoe kan het ook anders, ontstaan in mijn jeugd.
Eind jaren
vijftig was ik een jaar of zes. Mijn ouders hadden een kampeerhuisje in de
duinen bij Castricum. Mooi weer (en dat was het natuurlijk altijd midden in
augustus) betekende onverbiddelijk een eindeloze dag op het strand. Ik behoorde tot de categorie Hollands welvaren; lichtblond, bijna wit haar met
een nog wittere huid. Zonnebrand-olie met een beschermfactor bestond toen nog
niet. Er was alleen Nivea-zalf. Hoewel dit blauwe, ronde doosje met het ijzersterke
lettertype inmiddels tot de design-klassiekers wordt gerekend, krijg ik bij het
aanzien daarvan nog steeds rillingen over mijn rug.
De zalf bood geen enkele bescherming. Sterker nog, ik weet bijna zeker dat het goedje, dat door mijn moeder liefdevol aan het begin van de dag over mijn hele lichaam werd aangebracht, het verbrandingsproces alleen maar versnelde. Ik veranderde binnen twee uur van roomwit via lichtroze naar papaver-rood. Mijn vader, een man van de wetenschap die mij al op zeer jonge leeftijd allerlei natuurkundige weetjes had bijgebracht, stond zomers blijkbaar in de vakantie-stand. Hij kon zodoende niet de eenvoudige formule
“fel zonlicht + witte huid = kinderleed” bedenken. Het ritueel ná het verbranden was echter wel bekend: De verschroeide huid afdeppen met karnemelk en mij twee pijnlijke dagen en slapeloze nachten in een verduisterd vakantiehuisje binnenhouden met een stapel stukgelezen Donald Ducks van drie jaar oud. De opvatting was destijds ook dat, als je eenmaal een keer verbrand was, “je er doorheen was” en dat je daarna mooi bruin zou worden.
Ik ben nog nooit mooi bruin geweest en koester mijn spierwitte benen die, zoals een goede vriend van mij laatst opmerkte, “met het blote oog vanaf het Spacelab waargenomen kunnen worden”. Maar dat gaat niet gebeuren want ik houd mijn lange broek aan, ook hartje zomer.
Ik ben er nooit doorheen gekomen en hef mijn tweede glas Campari-soda op mijn lieve ouders, die het allemaal goed bedoelden.
De zalf bood geen enkele bescherming. Sterker nog, ik weet bijna zeker dat het goedje, dat door mijn moeder liefdevol aan het begin van de dag over mijn hele lichaam werd aangebracht, het verbrandingsproces alleen maar versnelde. Ik veranderde binnen twee uur van roomwit via lichtroze naar papaver-rood. Mijn vader, een man van de wetenschap die mij al op zeer jonge leeftijd allerlei natuurkundige weetjes had bijgebracht, stond zomers blijkbaar in de vakantie-stand. Hij kon zodoende niet de eenvoudige formule
“fel zonlicht + witte huid = kinderleed” bedenken. Het ritueel ná het verbranden was echter wel bekend: De verschroeide huid afdeppen met karnemelk en mij twee pijnlijke dagen en slapeloze nachten in een verduisterd vakantiehuisje binnenhouden met een stapel stukgelezen Donald Ducks van drie jaar oud. De opvatting was destijds ook dat, als je eenmaal een keer verbrand was, “je er doorheen was” en dat je daarna mooi bruin zou worden.
Ik ben nog nooit mooi bruin geweest en koester mijn spierwitte benen die, zoals een goede vriend van mij laatst opmerkte, “met het blote oog vanaf het Spacelab waargenomen kunnen worden”. Maar dat gaat niet gebeuren want ik houd mijn lange broek aan, ook hartje zomer.
Ik ben er nooit doorheen gekomen en hef mijn tweede glas Campari-soda op mijn lieve ouders, die het allemaal goed bedoelden.
----------------------------------------------------------------------------------------
Heerlijk leesvoer! Tnx xxxx
ReplyDelete